Toen Victoria terugkeerde van een reis van twee weken, ontdekte ze tot haar schrik dat haar felgele huis, liefdevol geschilderd door haar overleden echtgenoot, opnieuw grijs was geverfd door haar buren, de Davids. Ze stonden bekend om hun minachting voor de felle kleuren van zijn huis hadden het heft in eigen handen genomen terwijl hij weg was.
Victoria confronteerde de Davises, maar ze ontkenden alles.
Hun buurman, de heer Thompson, bevestigt dat het schilderwerk is uitgevoerd met behulp van een valse werkopdracht, op naam van de Davises.
Victoria is woedend en gelooft dat haar buren de herinnering aan haar man hebben gewist met een ‘emmer verf’. Ze ging naar het kantoor van het verfbedrijf om antwoorden te eisen. De manager, Gary, verontschuldigde zich en legde uit: ‘We dachten dat het jouw huis was.’ Victoria stond erop een rechtszaak aan te spannen en het verfbedrijf stemde ermee in mee te werken. Tijdens het proces getuigden werknemers van het bedrijf tegen de Davises. De rechter achtte de Davises schuldig aan fraude en vandalisme en beval hen het huis geel te schilderen en alle kosten te betalen, inclusief gerechtskosten.
Buiten de rechtszaal fluit mevrouw Davis: ‘Ik hoop dat je gelukkig bent.’ Victoria lacht vriendelijk en antwoordt: “Dat zal ik zijn als mijn huis weer GEEL is!” Victoria’s vastberadenheid om vol te houden heeft zijn vruchten afgeworpen en heeft de kleur in haar huis en haar gemoedsrust hersteld.