Deze zaterdagochtend keken twee kleine meisjes die alleen op een bushalte zaten mij aan met ogen die een verhaal leken te vertellen dat niemand had mogen horen. Ze droegen fluorescerende gele hesjes, alsof ze aandacht wilden trekken, en naast hen zweefde een simpele blauwe ballon in de koude ochtendlucht. Thomas en ik kwamen net terug van ons zaterdagochtendkoffie toen we hen zagen. Twee kleine blonde meisjes, alleen, stil, met een briefje naast een papieren zak. Ze droegen gele veiligheidshesjes, zoals die je op bouwplaatsen ziet. Het was zeven uur ’s ochtends en er was verder niemand.
Thomas vertraagde zijn motor en ik parkeerde ernaast. Er was iets mis. Kinderen van deze leeftijd blijven niet alleen bij een bushalte.
Toen we dichterbij kwamen, zag ik dat de jongste huilde, terwijl de oudste zacht haar arm om haar schouders legde. Tussen hen in zat een blauwe ballon vast aan het bankje en een papieren zak leek hun hele wereld te bevatten.
— Hallo, kleintjes, zei Thomas, terwijl hij zich naar hun niveau boog. Waar is jullie mama?
De oudste hief haar ogen op en ik had nog nooit zulke droevige ogen gezien. Ze wees naar de zak….
Wat we daarna ontdekten, zou ons leven voorgoed veranderen… Lees verder in de eerste reactie 👇👇
— Mama heeft een briefje achtergelaten voor iemand die lief is, zei ze met een trillende stem.
Mijn hart kromp samen. Thomas nam voorzichtig de zak terwijl ik bij hen bleef. Binnenin zat een brood, twee sapjes, schone kleren en een opgevouwen schriftblad.

Het briefje, haastig geschreven:
“Voor degene die Élodie en Clara vindt — ik kan niet meer. Ik ben ziek, alleen, zonder geld.
Ze verdienen beter dan om met mij in onze auto te sterven. Zorg goed voor hen. Het zijn goede meisjes. Het spijt me…
Hun verjaardagen zijn 3 maart en 12 april. Ze houden van pannenkoeken en verhaaltjes voor het slapengaan.”
Geen naam, geen adres, gewoon twee kleine meisjes in geel, met een ballon zodat iemand hen zou opmerken, iemand die misschien vriendelijker kon zijn dan het leven voor hun moeder was geweest.
Ik keek naar Thomas. Tranen stroomden over zijn baard. Na veertig jaar samen op de weg en op motoren, had ik hem nog nooit zien huilen.
— Hoe heet je? vroeg ik, met een gebroken stem.
— Élodie, zei de oudste. Zij is Clara. Ze praat weinig omdat ze verlegen is.
— Onze mama zei dat iemand liefs ons zou komen halen. Zijn jullie lief?
Thomas liet een kleine lach ontsnappen, vermengd met snikken.
— Ja, meisje. We gaan goed voor jullie zorgen.
We belden de hulpdiensten, maar Clara klampte zich vast aan Thomas’ hesje:
— Niet de politie. Jullie. Blijf hier.
Thomas stortte toen in, die grote getatoeëerde biker met een zacht hart, en omarmde de twee meisjes.
De politie en jeugdzorg kwamen snel. Patricia, een maatschappelijk werkster, legde uit dat ze naar een pleeggezin zouden gaan, maar de meisjes weigerden te gaan. Ze wilden bij ons blijven.
Na uren van papierwerk en controles, mochten we hen tijdelijk opvangen. Gedurende die vier uur deelden we brood, sap, verhalen en lachen. Élodie en Clara begonnen zich langzaam open te stellen.
Drie maanden later werden we officieel hun pleegouders. Thomas bouwde stapelbedden in hun kamer, versierd met witte bloemen op een roze achtergrond. Élodie begint binnenkort op de kleuterschool en Clara praat nu onafgebroken. Ze noemen ons “Meneer Thomas” en “Meneer Thomas-Marie”.
We hebben hun moeder nooit teruggevonden. De autoriteiten vonden een verlaten auto, maar niet haar. Hun verjaardagen zijn familiefeesten geworden, met onze hele motorclub erbij. Clara houdt nog steeds haar blauwe ballon, een herinnering aan de dag dat ze ons koos.
Vandaag zijn ze onze dochters. En elke keer als ik Thomas van geluk zie huilen, herinner ik me die ochtend bij de bushalte. Die dag veranderde ons leven voorgoed, simpelweg omdat we besloten te stoppen.
