Twintig jaar lang bracht mijn man me elke avond een “rustgevende kruidenthee”. Maar de waarheid bleek veel angstaanjagender dan welke fantasie dan ook.
Twintig jaar lang schonk mijn man me elke avond een “kalmerende kruidentinctuur”. Vol vertrouwen nam ik een slok en zakte weg in een slaap vol vreemde, mistige dromen. Het leek alsof er luidruchtige feesten plaatsvonden in mijn huis, terwijl ik slechts een schaduw was tussen de gasten… Maar de waarheid bleek veel huiveringwekkender dan ik me ooit had kunnen voorstellen.
Ik ben zevenenzeventig jaar oud. Een halve eeuw lang heb ik gezwegen, want niemand zou zo’n verhaal hebben geloofd. Ik leefde met een man aan wie ik mijn leven had toevertrouwd — mijn eigen echtgenoot. En hij was het die, onder het voorwendsel van zorgzaamheid, mijn nachten in een eindeloze nachtmerrie veranderde.
Elke slok van zijn “kruiden” was een druppel vergif — niet voor het lichaam, maar voor de geest. Hij beroofde me van mijn geheugen, mijn wil, en zelfs van mijn gevoel voor werkelijkheid. En terwijl ik sliep, veranderde hij mijn huis in een toneel van geheimen, vernederingen en vreemde feesten.

Maar op een dag kwam de waarheid aan het licht. En vanaf dat moment werd zijn leven een nachtmerrie die nog veel erger was dan die welke hij mij jarenlang had aangedaan.
(Vervolg in de eerste opmerking)
Maar op een dag kwam de waarheid aan het licht. En vanaf dat moment werd zijn leven een nachtmerrie die nog veel erger was dan die welke hij mij jarenlang had aangedaan.
Ik was geen slachtoffer meer. ’s Nachts, wanneer hij dacht dat ik sliep onder invloed van zijn “middelen”, keek ik toe, luisterde ik, en onthield ik elke beweging, elk woord. Hij was eraan gewend geraakt mij machteloos te achten — en precies daarin lag zijn zwakte.
Eerst vond ik verborgen documenten in zijn kantoor. Handtekeningen, verklaringen, vervalste medische rapporten — bewijzen dat men van plan was mij krankzinnig te verklaren en voorgoed op te sluiten.

Daarna — brieven aan zijn minnares, vol plannen en berekeningen. Hij dacht dat hij mij gevangen hield, zonder te merken dat de kooi al begon in te storten.
Ik zweeg, glimlachte, bleef zijn lauwe vergif “drinken”, maar elke leugen, elke valse daad werd voor hem een onzichtbaar vonnis. Hij begreep niet dat zijn zorgvuldig opgebouwde wereld al aan het scheuren was.
Toen de waarheid uiteindelijk aan mijn kant stond, beefde ik niet langer van angst. Ik wist: voortaan is híj degene die in een kooi leeft — en de sleutel ligt in mijn handen.
